e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekt Heikant

Overzicht

Gevonden: 436

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
billen billen: bølǝ (Boekt Heikant) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
binnenbeer binnenbeer: benǝbi̯ēr (Boekt Heikant) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnendeur tussen stal en schuur schuurdeur: [schuur]dø̄r (Boekt Heikant) De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c] I-6
binnendeur tussen woonhuis en stal staldeur: [stal]dø̄r (Boekt Heikant) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
blad van de aanaardhandploeg blad: blāt (Boekt Heikant) Het werkende deel van de aanaardhandploeg. [N 18, 46a; monogr.] I-5
blad van de heizeis en heizicht blad: blǭt (Boekt Heikant) Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a] II-4
blaten blaken: blākǝ (Boekt Heikant), bleten: blē̜tǝ (Boekt Heikant) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
bloedgang (het) klaren: kliērǝ (Boekt Heikant) Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31] I-11
blok, klos om het touw aan te spannen blok: blǫk (Boekt Heikant) Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.] I-3
boer labeurder: labø̄rdǝr (Boekt Heikant) Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6